• voort·maakt
vervoeging van
voortmaken

voortmaakt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voortmaken
    • ... dat jij voortmaakt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voortmaken
    • ... dat hij voortmaakt.