Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voort·duur·de

Werkwoord

vervoeging van
voortduren

voortduurde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van voortduren
    • ... dat ik voortduurde. 
    • ... dat jij voortduurde. 
    • ... dat hij, zij, het voortduurde. 

Gangbaarheid