• voor·op·stelt
vervoeging van
vooropstellen

vooropstelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vooropstellen
    • ... dat jij vooropstelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vooropstellen
    • ... dat hij vooropstelt.