Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·lees

Werkwoord

vervoeging van
voorlezen

voorlees

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorlezen
    • ... dat ik voorlees. 


Afrikaans

stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
voorlees
voorgelees
volledig

Werkwoord

voorlees

  1. voorlezen