• vol·maak·ten
vervoeging van
volmaken

volmaakten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van volmaken
    • ...dat wij volmaakten. 
    • ...dat jullie volmaakten. 
    • ...dat zij volmaakten. 
vervoeging van
volmaken

volmaakten

  1. meervoud verleden tijd van volmaken
    • Wij volmaakten. 
    • Jullie volmaakten. 
    • Zij volmaakten.