Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·zweer

Werkwoord

vervoeging van
verzweren

verzweer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verzweren
    • Ik verzweer. 
  2. gebiedende wijs van verzweren
    • Verzweer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verzweren
    • Verzweer je?