verzoen
- ver·zoen
vervoeging van |
---|
verzoenen |
verzoen
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verzoenen
- Ik verzoen.
- gebiedende wijs van verzoenen
- Verzoen!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verzoenen
- Verzoen je?
- Het woord verzoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.