Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·zaag·de

Werkwoord

vervoeging van
verzagen

verzaagde

  1. enkelvoud verleden tijd van verzagen
    • Ik verzaagde. 
    • Jij verzaagde. 
    • Hij, zij, het verzaagde. 
  2. verbogen vorm van verzaagd, voltooid deelwoord van verzagen