Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·wis·sel·de

Werkwoord

vervoeging van
verwisselen

verwisselde

  1. enkelvoud verleden tijd van verwisselen
    • Ik verwisselde. 
    • Jij verwisselde. 
    • Hij, zij, het verwisselde. 
  2. verbogen vorm van verwisseld, voltooid deelwoord van verwisselen