Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·vroeg·de

Werkwoord

vervoeging van
vervroegen

vervroegde

  1. enkelvoud verleden tijd van vervroegen
    • Ik vervroegde. 
    • Jij vervroegde. 
    • Hij, zij, het vervroegde. 
  2. verbogen vorm van vervroegd, voltooid deelwoord van vervroegen