verviel
- ver·viel
vervoeging van |
---|
vervallen |
verviel
- enkelvoud verleden tijd van vervallen
- Ik verviel.
- Jij verviel.
- Hij, zij, het verviel.
- Ik verviel.
- Het woord verviel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
vervallen |
verviel