verstreek
- ver·streek
vervoeging van |
---|
verstrijken |
verstreek
- enkelvoud verleden tijd van verstrijken
- Ik verstreek.
- Jij verstreek.
- Hij, zij, het verstreek.
- Ik verstreek.
- Het woord verstreek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.