verslapte
- ver·slap·te
vervoeging van |
---|
verslappen |
verslapte
- enkelvoud verleden tijd van verslappen
- Ik verslapte.
- Jij verslapte.
- Hij, zij, het verslapte.
- Ik verslapte.
- verbogen vorm van verslapt, voltooid deelwoord van verslappen
vervoeging van |
---|
verslappen |
verslapte