verschilde
- Geluid: verschilde (hulp, bestand)
- ver·schil·de
vervoeging van |
---|
verschillen |
verschilde
- enkelvoud verleden tijd van verschillen
- Ik verschilde.
- Jij verschilde.
- Hij, zij, het verschilde.
- Ik verschilde.
- verbogen vorm van verschild, voltooid deelwoord van verschillen
- Het woord verschilde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.