Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·pleeg

Werkwoord

vervoeging van
verplegen

verpleeg

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verplegen
    • Ik verpleeg. 
  2. gebiedende wijs van verplegen
    • Verpleeg! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verplegen
    • Verpleeg je?