Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·min·der

Werkwoord

vervoeging van
verminderen

verminder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verminderen
    • Ik verminder. 
  2. gebiedende wijs van verminderen
    • Verminder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verminderen
    • Verminder je?