verlegde
- ver·leg·de
vervoeging van |
---|
verleggen |
verlegde
- enkelvoud verleden tijd van verleggen
- Ik verlegde.
- Jij verlegde.
- Hij, zij, het verlegde.
- Ik verlegde.
- verbogen vorm van verlegd, voltooid deelwoord van verleggen
- Het woord verlegde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verlegde" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be