Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·leg

Werkwoord

vervoeging van
verleggen

verleg

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verleggen
    • Ik verleg. 
  2. gebiedende wijs van verleggen
    • Verleg! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verleggen
    • Verleg je?