• IPA: /vɐˈkœːrɐ/ (Etsbergs)
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verkäöre
verkäördje
verkäördj
zwak volledig

verkäöre

  1. het één boven het ander verkiezen
  2. verkeerd keuren
  3. verkeerd aaien