verhaspel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ver·has·pel
Werkwoord
vervoeging van |
---|
verhaspelen |
verhaspel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verhaspelen
- Ik verhaspel.
- gebiedende wijs van verhaspelen
- Verhaspel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verhaspelen
- Verhaspel je?