• ver·een·vou·dig·de
vervoeging van
vereenvoudigen

vereenvoudigde

  1. enkelvoud verleden tijd van vereenvoudigen
    • Ik vereenvoudigde. 
    • Jij vereenvoudigde. 
    • Hij, zij, het vereenvoudigde. 
  2. verbogen vorm van vereenvoudigd, voltooid deelwoord van vereenvoudigen