• ver·drie·dub·bel·de
vervoeging van
verdriedubbelen

verdriedubbelde

  1. enkelvoud verleden tijd van verdriedubbelen
    • Ik verdriedubbelde. 
    • Jij verdriedubbelde. 
    • Hij, zij, het verdriedubbelde. 
  2. verbogen vorm van verdriedubbeld, voltooid deelwoord van verdriedubbelen