Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·bleek

Werkwoord

vervoeging van
verbleken

verbleek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verbleken
    • Ik verbleek. 
  2. gebiedende wijs van verbleken
    • Verbleek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verbleken
    • Verbleek je?