• ver·bad
vervoeging van
verbidden

verbad

  1. enkelvoud verleden tijd van verbidden
    • Ik verbad. 
    • Jij verbad. 
    • Hij, zij, het verbad. 
    • Waar vindt woon die tweemaal dierf het liefste? Verbad zijn stem de dood, zijn tranen deze machten?[1] 


  1. Orpheus en Eurydice.