• vel·ta
Naar frequentie 87765

velta

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van velte

velta

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van velte

velta

  1. voltooid (verleden) deelwoord van velte

velta

  1. nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van velte


  • vel·ta
  • Betekenissen: kantelen, omslaan, over de kop slaan, vallen

velta

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast velte, zie aldaar
  • Betekenissen: kantelen, omslaan, over de kop slaan, vallen; (figuurlijk): omgooien, omverwerpen

velta

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast velte, zie aldaar

velta

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van velte

velta

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van velte

velta

  1. voltooid (verleden) deelwoord van velte

velta

  1. gebiedende wijs van velte