Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·lu·teert

Werkwoord

vervoeging van
valuteren

valuteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van valuteren
    • Jij valuteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van valuteren
    • Hij valuteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van valuteren
    • Valuteert! 

Gangbaarheid