Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·dert

Werkwoord

vervoeging van
vaderen

vadert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vaderen
    • Jij vadert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vaderen
    • Hij vadert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van vaderen
    • Vadert! 

Gangbaarheid