uitvliegt
- uit·vliegt
vervoeging van |
---|
uitvliegen |
uitvliegt
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitvliegen
- ... dat jij uitvliegt.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitvliegen
- ... dat hij uitvliegt.
- Het woord uitvliegt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.