Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·te·kent

Werkwoord

vervoeging van
uittekenen

uittekent

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uittekenen
    • ... dat jij uittekent. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uittekenen
    • ... dat hij uittekent. 

Gangbaarheid