Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·stroomt

Werkwoord

vervoeging van
uitstromen

uitstroomt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitstromen
    • ... dat jij uitstroomt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitstromen
    • ... dat hij uitstroomt.