• uit·sprak
vervoeging van
uitspreken

uitsprak

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitspreken
    • ... dat ik uitsprak. 
    • ... dat jij uitsprak. 
    • ... dat hij, zij, het uitsprak. 
     Vervolgens vertelde hij me op welke stapel ik het moest leggen en soms hield hij even stil, bedekte mijn hand met de zijne en stuurde mijn vinger omhoog en omlaag en om de letters heen terwijl hij ze uitsprak in mijn oor. Dan zei hij het woord, en ik herhaalde het, en vervolgens vertelde hij me wat het betekende.[1]
  1. Williams, Pip
    “Het boek van vergeten woorden” (2020), The House of Books, ISBN 9789044359770