• uit·sla
vervoeging van
uitslaan

uitsla

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitslaan
    • ... dat ik uitsla. 
vervoeging van
uitslaan

uitsla

  1. (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van uitslaan
    • ... dat men uitsla.