uitschatert
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: uitschatert (hulp, bestand)
Woordafbreking
- uit·scha·tert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uitschateren |
uitschatert
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitschateren
- ... dat jij uitschatert.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitschateren
- ... dat hij uitschatert.
Gangbaarheid
- Het woord uitschatert staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.