uitplunderde
- uit·plun·der·de
vervoeging van |
---|
uitplunderen |
uitplunderde
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitplunderen
- ... dat ik uitplunderde.
- ... dat jij uitplunderde.
- ... dat hij, zij, het uitplunderde.
- ... dat ik uitplunderde.
vervoeging van |
---|
uitplunderen |
uitplunderde