Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·meet

Werkwoord

vervoeging van
uitmeten

uitmeet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitmeten
    • ... dat ik uitmeet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitmeten
    • ... dat jij uitmeet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitmeten
    • ... dat hij uitmeet.