Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·giet

Werkwoord

vervoeging van
uitgieten

uitgiet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitgieten
    • ... dat ik uitgiet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitgieten
    • ... dat jij uitgiet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitgieten
    • ... dat hij uitgiet.