Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·buigt

Werkwoord

vervoeging van
uitbuigen

uitbuigt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbuigen
    • ... dat jij uitbuigt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbuigen
    • ... dat hij uitbuigt.