Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·brandt

Werkwoord

vervoeging van
uitbranden

uitbrandt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbranden
    • ... dat jij uitbrandt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbranden
    • ... dat hij uitbrandt.