tintel
- tin·tel
vervoeging van |
---|
tintelen |
tintel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tintelen
- Ik tintel.
- gebiedende wijs van tintelen
- Tintel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tintelen
- Tintel je?
- Het woord tintel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tintel" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be