• tin·tel
vervoeging van
tintelen

tintel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tintelen
    • Ik tintel. 
  2. gebiedende wijs van tintelen
    • Tintel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tintelen
    • Tintel je? 
94 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be