thuiskwam
- thuis·kwam
vervoeging van |
---|
thuiskomen |
thuiskwam
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van thuiskomen
- ... dat ik thuiskwam.
- ... dat jij thuiskwam.
- ... dat hij, zij, het thuiskwam.
- ... dat ik thuiskwam.
- ▸ Toen ik thuiskwam bleek mijn rol in het gezin lichtelijk te zijn veranderd.[1]
- Het woord thuiskwam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers