• te·rug·zie
vervoeging van
terugzien

terugzie

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugzien
    • ... dat ik terugzie. 
vervoeging van
terugzien

terugzie

  1. (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van terugzien
    • ... dat men terugzie.