• te·rug·leest
vervoeging van
teruglezen

terugleest

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van teruglezen
    • ... dat jij terugleest. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van teruglezen
    • ... dat hij terugleest.