Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·rug·la·zen

Werkwoord

vervoeging van
teruglezen

teruglazen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van teruglezen
    • ...dat wij teruglazen. 
    • ...dat jullie teruglazen. 
    • ...dat zij teruglazen. 

Gangbaarheid