stipuleer
- sti·pu·leer
vervoeging van |
---|
stipuleren |
stipuleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stipuleren
- Ik stipuleer.
- gebiedende wijs van stipuleren
- Stipuleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stipuleren
- Stipuleer je?
- Het woord stipuleer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.