Oudnoords

Woordafbreking
  • spyr·da
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
spyrða
spyrðar
spyrðaði
spyrðat
Klasse 1 zwak volledig

Werkwoord

spyrða

  1. vissen aan hun staart ophangen