spitte
- spit·te
vervoeging van |
---|
spitten |
spitte
- enkelvoud verleden tijd van spitten
- Ik spitte.
- Jij spitte.
- Hij, zij, het spitte.
- Ik spitte.
- aanvoegende wijs van spitten
- Het woord spitte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.