speelde gitaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- speel·de gi·taar
Werkwoord
vervoeging van |
---|
gitaarspelen |
speelde gitaar
- enkelvoud verleden tijd van gitaarspelen
- Ik speelde gitaar.
- Jij speelde gitaar.
- Hij, zij, het speelde gitaar.
- Ik speelde gitaar.