Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snoe·zel·den

Werkwoord

vervoeging van
snoezelen

snoezelden

  1. meervoud verleden tijd van snoezelen
    • Wij snoezelden. 
    • Jullie snoezelden. 
    • Zij snoezelden. 

Gangbaarheid