• snel·wan·del
vervoeging van
snelwandelen

snelwandel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snelwandelen
    • Ik snelwandel. 
  2. gebiedende wijs van snelwandelen
    • Snelwandel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snelwandelen
    • Snelwandel je?