senga
- sen·ga
Naar frequentie | 1505 |
---|
senga
- nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van seng
- sen·ga
senga
- onbepaalde wijs, tweede vorm naast senge, zie aldaar
senga
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van senga
senga
- gebiedende wijs van senga
senga
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van senge
senga
- gebiedende wijs van senge
senga
- nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van seng