• sen·ga
Naar frequentie 1505

senga

  1. nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van seng


  • sen·ga

senga

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast senge, zie aldaar

senga

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van senga

senga

  1. gebiedende wijs van senga

senga

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van senge

senga

  1. gebiedende wijs van senge

senga

  1. nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van seng